Een verrukkelijke streekroman die niet in dialect geschreven is.
Het verhaal gaat over het weesmeisje Elsie Schutte (17 jaar), dat is opgenomen in het gezin van kerkeraadslid Martien Dennenbarg, in het vooroorlogse Achterdorp aan de Veluwerand. In ruil voor kost en inwoning verzorgt en hoedt zij elke dag diens koeien.Van liefde of warmte is geen sprake. Integendeel, Elsie wordt uitgebuit en als oud vuil behandeld.
Tot schrik van de dorpsvrouwen waart er die winter een duister figuur rond op de Veluwse hei: iemand die eenzame deerns probeert aan te randen. Wie is deze onbekende onverlaat? De arme schaapherder Jacob vermoedt dat het Rokus is, een rijkeluiszoon uit het dorp; hij kan echter niets bewijzen. Uit woede om de beschuldigingen huurt Rokus een stadse knokploeg om Jacob in elkaar te laten slaan. Dit veroorzaakt een sensatie in Achterdorp.
Inmiddels heeft Elsie kennis gekregen aan een beschaafde jonge aquarellist. Ze worden verliefd op elkaar, en ondanks het standsverschil verloven ze zich. Te midden van deze Veluwse romantiek wordt de boeren-gerechtigheid voltrokken over de inmiddels ontmaskerde aanrander